Klas 2
Bewegende klas
Net als in de 1e klas is ook de 2e klas een bewegende klas. De bewegende klas onderscheid zich van de reguliere vrijeschoolklas door drie aspecten; de flexibele inrichting van de klas, de kring en de rol van de leerkracht in de bewegende klas. De vrijescholen staan erom bekend dat er veel bewogen wordt tijdens het onderwijs, maar in de bewegende klas is bewegen en vanzelfsprekendheid die door het flexibele meubilair (banken en kussens) mogelijk gemaakt wordt. Bewegen is hierin niet alleen een leerondersteunend middel, het helpt kinderen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling, ze ervaren en verleggen grenzen en zijn steeds verbonden met hun omgeving.
Elke ochtend wordt er begonnen met een parcours door de klas, waarmee verschillende motorische vaardigheden geoefend worden. Er wordt een parcours gebouwd voor de kinderen binnenkomen met de banken, kussens, matten en andere materialen die zich in de klas bevinden. Tijdens het parcours kan ook rekenen en taal geoefend worden.
In de bewegende klas ligt er meer nadruk op het werken vanuit de kring dan op frontaal onderwijs. In de klas bevinden zich handzame meubels waardoor het makkelijk is om van opstelling te veranderen van de kring-, naar de rij-, of naar de groepsopstelling; de leerlingen vullen de klas, niet het meubilair. Hierdoor zijn er verschillende vormen van leren eenvoudig in te zetten.
Taal
Fabels en heiligenlegenden staan centraal in de tweede klas. Fabels gaan over dieren die een menselijke eigenschap uitdrukken; de wijze uil, de sluwe vos, de slimme muis etc. Fabels schetsen de menselijke ziel als een schouwtoneel van strijdige animale begeerten. De kinderen herkennen daarvan iets bij anderen of zichzelf: fabels vertegenwoordigen een belangrijke kant van hun mensenziel, maar mensen zijn niet overgeleverd aan hun driften, hun koppigheid of ijdelheid. ZeTheorieen of moralische praatjes over 'het goede' helpen de kinderen niet verder. Het gaat om de levende werkelijkheid. Daarom worden de fabels in de tweede klas aangevuld met verhalen over het edele en goede dat mensen in zich hebben. Dit zijn vooral legenden over historische personen zoals Franciscus van Assisi en Christophorus.
In de taalperiodes worden met behulp van gedichtjes, ritmische oefeningen, toneelspel en recitatie het spreken en de uitspraak verder ontwikkeld. Het leren schrijven sluit aan op wat de kinderen gehoord en zelf gesproken hebben. Het lopend schrift wordt aangeleerd.
Rekenen
In de rekenperiodes leren de kinderen zich vrij te bewegen door de getallen met de vier hoofdbewerkingen. Het rekenen breidt zich uit tot de 100 en de tafels van vermenigvuldiging worden geleerd en geautomatiseerd. Steeds meer wordt vanuit het bewegen en vanuit de beweging naar de abstractie en het oefenen toegewerkt.
Heemkunde
De heemkunde in de tweede klas speelt zich af in de eigen omgeving van het kind. De kinderen worden gestimuleerd tot een bewustere en fantasievollere verbinding met de eigen omgeving. De aandacht voor planten, dieren en jaargetijden wordt verder uitgebreid en de seizoenen, maanden en de klok worden behandeld.
“Verstandelijk begrip vormt slechts een middel om de dingen te begrijpen. Met het gevoel, met het hart kan men evenzeer begrijpen.”
- Rudolf Steiner